Vuurtje stoken in Kort Haarlem
Geschreven op 9 jan. 2014
Sinds ik in 1992 in deze Goudse buurt ben komen wonen, heb ik drie keer bij de politie aangifte gedaan van een gebeurtenis in mijn directe omgeving waarbij sprake was van vernieling of geweld. De eerste keer ontsnapte mijn oudste dochter van toen drie jaar ternauwernood aan de dood. De aangifte leidde tot een stevig kringgesprek met de wijkagent waarin een boze buurman zijn driftige keutel introk en mijn man en ik daarna bereid waren om onze aangifte te laten vallen.
De tweede keer vernielde een kind een voorwerp dat ons gezin toebehoorde. Toen ik hem meenam naar zijn moeder opdat zij hem als opvoeder daarover zou kunnen aanspreken, kreeg ik van haar een klap in het gezicht. Ofschoon er omstanders waren, vond de politie niemand bereid om te getuigen en daarmee stopte de zaak. De derde keer werd ik in het holst van de nacht wakker van een luide woordenwisseling op straat. Die eindigde met een stevige klap. De volgende dag bleek er een flinke buts in onze auto geslagen met een stuk stoeptegel dat in het struikgewas ernaast lag. Een paar huizen verderop was ook een ruitje in de voorgevel ingegooid.
Enkele weken later verontschuldigde de bewoner van dat huis zich: bij zijn afwezigheid had een neef aangeklopt voor slaapgelegenheid en was boos geworden omdat hij niet werd toegelaten door degene, die op het huis paste. Toen ik zei, dat ik aangifte had gedaan en deze informatie zou doorgeven aan de wijkagent, reageerde mijn buurman frank en vrij met de opmerking dat de politie er toch niks mee zou doen. Dat bleek inderdaad het geval.
Zulke ervaringen doen wat met het gemoed van de brave burger én van de boef. Het maakt in elk geval begrijpelijk dat stoere taal van bestuurders en ordehandhavers in het meest gunstige geval met een korreltje zout wordt genomen of schouderophalend wordt ontvangen. Het zal wel. In het ergste geval voedt het de afkeer van politici. Weten zij veel?
Inderdaad, weten zij veel. Mijn buurt wordt bevolkt door een bonte mengelmoes aan arbeidsmigranten en vluchtelingen maar het meest kenmerkend zijn de nazaten van trekarbeiders die hier hun vaste stek gevonden hebben. Mijn oudste dochter ging in 1992 al een tijdje naar de peuterspeelzaal op de hoek van mijn straat toen ik me met een schok realiseerde dat ik geen contact kreeg met ouders uit 'betere' straten alleen maar omdat ze me uit deze buurt zagen komen. Ikzelf en veel andere buurtbewoners hebben de vaardigheden om zich aan deze bejegening te onttrekken maar er is een residu, dat permanent ervaart hoezeer er op hen wordt neergekeken. Wel of geen strafblad; dat maakt niks uit.
In 1998 werd ik voorzitter van de club van actieve wijkbewoners. Ik was nog maar net in functie toen door bewoners dezelfde straat werd opgebroken, die onlangs op nieuwjaarsdag 2014 overal in beeld was. De bewoners vonden dat er te hard gereden werd en hadden tevergeefs om snelheidsremmende bochten gevraagd. Hun demonstratieve actie leidde tot publieke verontwaardiging maar had ook succes. De bochten kwamen er. Ik nam mij voor om deze gang van zaken in het vervolg te voorkomen. Een constructieve omgang tussen overheid en burgers moest toch ook in mijn buurt mogelijk zijn?
In oktober 2000 werd ik gemeenteraadslid maar dat veranderde niks aan mijn inzet. Hoogtepunt voor mij was in de vorige raadsperiode de totstandkoming van een inrichtingsplan voor het groengebied tussen Kort Haarlem en een nieuw te bouwen verzorgingshuis. De kaders en randvoorwaarden voor het plan waren helder en werden bewaakt door een ambtenaar. Bewoners mochten hun ideëen aanleveren en een tuinarchitect maakte in wisselwerking met de gemeentelijke opdrachtgever en bewoners een prachtig ontwerp. Een externe procesbegeleider hield in de gaten, dat alles er netjes en eerlijk aan toeging. En het werkte! Apetrots was ik. Het mooiste vond ik nog, dat er in het ontwerp op nadrukkelijk verzoek van de bewoners plaats werd gemaakt voor het traditionele vreugdevuur op oudejaarsavond. Dat was nog eens lokaal maatwerk!
En dan ontvang ik als burger aan het begin van deze raadsperiode een brief aan de buurt, dat er geen vergunning voor het vuur meer wordt afgegeven. Daar sta je dan met je goede voornemen om je buren op te voeden tot democratische modelburgers. Ik moet eerlijk bekennen, dat ik er toen geen werk van gemaakt heb omdat ik uit de buurt niet opving dat men het onaanvaardbaar vond. Maar dat mensen zich er tegen mij niet over uitspreken, wil nog niet zeggen dat ze geen mening hebben over een overheid die met de rechterhand geeft wat de linkerhand vervolgens wegpakt.
Afgelopen jaarwisseling is het ongenoegen aan de oppervlakte gekomen. De cirkel is rond, van opgebroken straat naar afgebrand clubhuis. In plaats van stoer te doen kunnen we beter de hand in eigen boezem steken. Natuurlijk is brandstichting en vernieling nooit goed te praten en natuurlijk is geweld tegen hulpverleners uit den boze. Maar wat te doen met het traditionele vreugdevuur? Willen we als overheid een neerwaartse spiraal van verbod en repressie, waarbij er alleen maar verliezers zijn? Of gaan we ons licht opsteken bij die politieagenten, die begin deze eeuw enkele jaren achter elkaar hebben gezorgd voor een jaarwisseling mét vreugdevuur en zónder problemen? Schrijven we de buurt af of blijven we investeren, net als de sport- en spelbegeleiders en de buurtbewoners, die de laatste jaren het speelklimaat flink verbeterd hebben? Onder het motto waar de PvdA Gouda zich het meest bij thuis voelt: het kan wél!